Uitgegeven naar aanleiding van Open Monumenten Dag op 8 september 2024
Fotograaf Guido Uyttersprot
Inleiding
Het begijnhof, men heeft er al van gehoord maar iedereen lijkt het te mijden. Als men het al kent dan is het omdat het handig is om daar, na 19 uur, de auto te parkeren naar aanleiding van een of andere culturele gebeurtenis in de Werf. Spijtig want al lijkt het soms meer op een parking, het kan eveneens een oase van rust zijn. In de Lente of zomer loont het de moeite om via het poortje aan de Burchtstraat naar de Pontstraat of Sterrestraat te wandelen. De bleekweide, de bomen en het groen, het zou een mooie plek zijn om even te verpozen. Een geslaagde mix van de vroegere elementen van het Begijnhof en de woningen maken het geheel tot een mooie tuinwijk. En ook het appartementsgebouw en de toegangspoort hebben iets apart. De stad beschermt het authentiek karakter van het Begijnhof. Vandaag de dag wordt het Begijnhof naar waarde geschat. Haar architecturale en stedenbouwkundige kwaliteiten gelden als een representatief voorbeeld van een naoorlogse volkswijk en als sleutelwerk in het oeuvre van architect Blanckaert. Het is van belang dat de kwaliteit van de site behouden blijft aan de hand van welomschreven bouwvoorschriften die beschreven staan in deze verordening", aldus het stadsbestuur. Maar schijn bedriegt! Wie aandachtig kijkt bemerkt dat de oude elementen in zeer slechte staat verkeren, de kerk en de kapel. Maar ook de muur met de zeven staties en het Herenhuis. En dan is er nog de muur in de Burchtstraat die op instorten staat. De voetpaden en de trappen verkeren in een erbarmelijke staat met als gevolg dat ook alle nutvoorzieningen die dateren van de jaren '50 totaal versleten en beschadigd zijn. Op de volgende pagina's bekijken we alles van dichtbij. Maar kritiek geven is makkelijk. We sommen de problemen op maar stellen ook oplossingen voor. Hoe dan ook een masterplan dringt zich op. Het is vijf na twaalf maar niemand ziet het want de wijzers van de vier wijzerplaten zijn verdwenen
André Schollaert, huisfotograaf en webmaster VVAK.
Fotograaf Guido Uyttersprot
Pagina 2
Het oud begijnhof.
Fotograaf Guido Uyttersprot
Pagina 3
Geschiedenis van het Begijnhof
De Aalsterse begijnen vestigden zich kort na 1260 aan de oever van de Dender, specifiek op de gronden van het Boudenaershof, een hoeve die aan hen was geschonken. In 1264 werd de stichting goedgekeurd door gravin Margaretha van Constantinopel, en twee jaar later volgde goedkeuring door de schepenbank van Aalst. Direct daarna werd een eerste kerk gebouwd, gevolgd door een infirmerie een halve eeuw later. Oorspronkelijk lag het begijnhof buiten de stadsmuren, maar in de 14e eeuw kwam het binnen de omtrek van de nieuwe stadswallen te liggen. Tijdens de tweede helft van de 16e eeuw richtten geuzen echter verwoestingen aan: bijna alle huizen werden vernietigd, en ook de kerk ontkwam niet aan de schade. Met financiële steun van het stadsbestuur werden de huizen snel hersteld, maar de wederopbouw van de kerk duurde veel langer. In tegenstelling tot de meeste andere begijnhoven beleefde het Aalsterse begijnhof zijn bloeiperiode in de 17e eeuw, die zelfs voortduurde tot de 18e eeuw. In 1786 werd een nieuwe kerk gebouwd, een zeldzaamheid in Vlaanderen op dat moment. Deze nieuwe kerk bevond zich op een andere locatie dan de vorige: op een stuk grond van het Wilhelmietersklooster dat door Jozef II was opgeheven en grensde aan het begijnhof. De gloednieuwe begijnhofkerk werd slechts enkele jaren voor de eredienst gebruikt, totdat deze in 1794 door de Fransen werd omgevormd tot de “Temple de la Loi,” waarin allerlei patriottische feesten werden gehouden. De begijnen werden zwaar belast en het beheer van de huizen kwam in handen van de Commission des Hospices Civils. In 1801 werd de kerk heropend voor de godsdienst, en de begijnhofpopulatie groeide opnieuw tot ongeveer tachtig bewoonsters. In 1870 verkocht de commissie de Burgerlijke Godshuizen het hof aan baron H. della Faille, die een soort mecenaat instelde: hij verschafte de begijnen woonrecht in ruil voor een matige bijdrage en liet de ommuring herbouwen. Helaas was de verkoop aan de Gentse liefdezusters niet voldoende om het aanhoudende verval te stoppen. Na het overlijden van de baron in het begin van de 20e eeuw verkochten zijn erfgenamen het complex, en pas in 1952 kwam alles in handen van de Maatschappij voor Goedkope Woningen. Tussen 1952 en 1959 werden vrijwel alle huizen afgebroken en vervangen door nieuwbouw. Zo nam het begijnhof een nieuwe vorm aan, maar de rijke geschiedenis blijft nog steeds voelbaar in de straten en gebouwen..
Stad in een stad
Het concept van de begijnhoven was dat van een stad in een stad. Ze waren afgesloten door een poort met vaak monumentale allures. Op religieus, sociaal-economisch en administratief vlak werden ze geleid door een grote dame en haar raad van begijnen. Hun democratische organisatie en hun autonomie werden beschouwd als een vroege vorm van feminisme. Het aantal inwoners was afhankelijk van de stad. In grotere steden werd het aantal intredes vaak zo hoog dat het eerste 'groot' begijnhof vrij vlug vol raakte en een tweede 'klein' begijnhof moest worden opgericht. Wie centen had kon een huis op het hof bouwen of kopen. Minder kapitaal krachtige begijnen huurden een woning of een deel ervan. Conventen of gemeenschapshuizen boden onderdak aan begijnen die zelf geen huis konden huren. Ze werden gesticht door leken, rijke begijnen of geestelijken. Handenarbeid compenseerde dan hun gratis woonst en onderhoud. Elk begijntje had een eigen slaapruimte, naast de gemeenschappelijke ruimte zoals kelder, keuken, eetzaal, werkplaats en spreekkamer. Arme en hulpbehoevende bewoonsters konden beroep doen op de Heilige Geesttafel of Armentafel. Naast de kerk en het huis van de Grootjuffrouw bezat elk hof een infirmerie of ziekenhuis. Wanneer een begijn niet meer in staat was zichzelf te behelpen kon men een aanvraag indienen om als cranc kint in de infirmerie te worden opgenomen. De infirmeriemeesteres moest zorg dragen voor eten, drank en kleding. Tevens moest zij er over waken dat de infirmeriebewoonsters hun dag niet ledig doorbrachten. Op grote hoven zoals Leuven, Mechelen en Gent beschikte de infirmerie over een eigen bakkerij, brouwerij en boerderij. De opbrengsten mochten worden verkocht.
Bron: Michiel Heirman Langs Vlaamse begijnhoven Joris Gijsen Vlaamse begijnhoven ontdekken en beleven
Vrijgevochten vrouwen
“Begijnen verschilden van kloosterzusters. Wanneer een non toetrad tot een klooster, deed ze afstand van haar bezittingen en legde ze eeuwige geloften af. Begijnen daarentegen legden alleen tijdelijke geloften af en hadden de vrijheid om handel te drijven. Veel begijnhoven fungeerden als economische centra, waar ze hun eigen onderhoud verzorgden door middel van handwerk en wasgoed. Dit leidde vaak tot spanningen met lokale handelaars, omdat begijnen lagere prijzen hanteerden. Deze vrome vrouwen waren zelfstandiger dan de getrouwde vrouwen van die tijd en stonden ook op economisch vlak op eigen benen. De begijnhoven getuigen van vele generaties ongehuwde vrouwen die zich bewust waren van hun vermogen om een gemeenschap met zelfbestuur op te bouwen.” Bron: Joris Gijsen Vlaamse begijnhoven ontdekken en beleven
Dit was het Begijnhof van St. Katharina op de zavel te Aalst.